Het is half negen, een koude ochtend in maart, rijp op de bomen. Op een bankje op perron 2, tussen de mensen die op hun telefoon kijken, zit een man gebogen over een boekje.
‘De Chabotten’, zegt hij. ‘Ik heb het zojuist daar uit het bibliotheekje gehaald. Hij wijst naar het voormalige station waar een kastje aan de muur hangt. Ik knik. Ik heb er ook net een boek uitgehaald: Jeroen Brouwers’ Kroniek van een karakter Deel 1 1976-1981 de Achterhoek, en gisteren heb ik er Gezinsverpakking van de familie Chabot ingezet. Je haalt iets en je brengt iets. Voor mij is het een manier om mijn boekenkast te ontdoen van de boeken waar ik niet meer in zal kijken en ze te vervangen door boeken waarvan ik denk dat ik dat wel zal doen.
Zo zitten we naast elkaar. Hij met het kleine boekenweekgeschenk en ik met de dikke gebonden Brouwers op schoot.
‘Ik pakte deze omdat ik de Chabotten ken. Ik volg ze. Ik vind ze leuk. Thuis lees ik op het moment een boek van Bert Visser. Ik lees het liefst mensen die ik ken. Dan weet je gewoon dat je goed zit. Al die andere schrijvers, dat zegt me niet zoveel. En ik wil ook een beetje kunnen lachen. Er is al ellende genoeg.’
De bellen van de overwegbomen beginnen te rinkelen. Hij stopt het boekje in zijn rugzak, wrijft zijn rode handen warm. ‘En die?’ Hij wijst naar mijn Brouwers.
‘Net als jij,’ zeg ik, ‘ik ken hem, en dan weet ik dat ik goed zit.’